Het
toezichtkader van de onderwijsinspectie[1]
De onderwijsinspectie hanteert een waarderingskader voor het primair onderwijs dat is gebaseerd op de WOT. Er is een waarderingskader voor het periodiek kwaliteitsonderzoek (PKO) en een toezichtkader voor de kwaliteitszorg van de school. Het is goed het toezichtkader van de onderwijsinspectie te betrekken bij het stellen van prioriteiten en het opstellen van doelen.
Het waarderingskader PKO bestaat uit de thema’s:
1. Aanbod
2. Tijd
3. Pedagogisch handelen van leraren
4. Didactisch handelen van leraren
5. Afstemming op de onderwijsbehoeften van leerlingen
6. Actieve en zelfstandige rol van leerlingen
9. Opbrengsten
Het toezichtkader voor kwaliteitszorg bestaat uit de thema’s:
1. De school heeft inzicht in de verschillen in onderwijsbehoeften van haar leerlingenpopulatie.
2. De school evalueert jaarlijks systematisch de kwaliteit van haar opbrengsten.
3. De school evalueert regelmatig het leren en onderwijzen.
4. De school werkt planmatig aan verbeteractiviteiten.
5. De school borgt de kwaliteit van het leren en onderwijzen.
7. De school waarborgt de sociale veiligheid voor leerlingen en personeel.
AANBOD
De aangeboden
leerinhouden voor Nederlandse taal en voor rekenen en wiskunde zijn dekkend
voor de kerndoelen.
In de WPO, artikel 9, lid 5 en 6 is vastgelegd dat het leerstofaanbod aan de kerndoelen dient te voldoen. Als vervolg op de aanpak die bij de vorige waarderingskaders is gehanteerd én op basis van de opvatting zoals die uit ‘het voorstel herziene kerndoelen basisonderwijs’ naar voren komt (alleen de kerndoelen voor Nederlandse taal en rekenen en wiskunde zijn precies geformuleerd; voor de overige kerndoelen geldt een overgangsperiode), gaat de inspectie alleen voor Nederlandse taal en rekenen en wiskunde na of dit aanbod aan de kerndoelen voldoet. De inspectie toetst en beoordeelt daartoe of de leerinhouden conform de gebruikte methoden aan de
kerndoelen voldoen. Als een methode niet voldoet aan de kerndoelen, dan moet een school kunnen aantonen dat zij de hiaten in dat aanbod heeft opgevuld met aanvullende materialen. Als het aanbod niet is ontleend aan methoden, dan zijn de leerinhouden zo omschreven dat de inspectie kan nagaan of deze aan de kerndoelen voldoen.
Uit de klassenboeken en groepsmappen van de diverse groepen, uit vragen aan leraren en uit behaalde toetsresultaten moet blijken dat de leerinhouden ook feitelijk worden aangeboden.
De
leerinhouden voor Nederlandse taal en voor rekenen en wiskunde worden aan
voldoende leerlingen aangeboden tot en met het niveau van leerjaar 8.
De kerndoelen voor Nederlandse taal en rekenen en wiskunde bevatten geen niveau-aanduiding. Voor een goede aansluiting op het vervolgonderwijs is het echter van belang dat de leerinhouden ook feitelijk aan voldoende leerlingen worden aangeboden tot en met het niveau van leerjaar 8. Deze indicator wordt positief beoordeeld als de leerinhouden van leerjaar 8 aan tenminste 90% van de leerlingen (uitgezonderd de leerlingen met een advies voor LWOO en praktijkonderwijs) zijn aangeboden. Dit kan blijken uit analyse van leerlingenwerk en uit de feitelijke leerinhouden
waarmee men in leerjaar 8 tijdens het lesbezoek bezig was.
De
leerinhouden in de verschillende leerjaren sluiten op elkaar aan.
De leerinhouden in de opeenvolgende leerjaren moeten goed op elkaar aansluiten. Er moet sprake zijn van een doorgaande lijn door de hele basisschool. Wil daarvan sprake zijn, dan moeten groep 1 en 2 werken op basis van een beredeneerd aanbod waarop de leerinhouden van leerjaar 3 aansluiten. Voorts moet in de leerjaren 3 tot en met 8 structureel gebruik worden gemaakt van de methoden die de school hanteert. Als de school niet over methoden beschikt dan dienen de leerinhouden in leerlijnen met tussendoelen beschreven te zijn.
De
leerinhouden voor Nederlandse taal en rekenen en wiskunde zijn afgestemd op de
onderwijsbehoeften van individuele leerlingen.
Voor haar aanbod maakt de school gebruik van methoden die mogelijkheden bieden voor herhalings- en verrijkingsstof. Daarnaast gebruikt de school voldoende additionele leermaterialen, remediërende materialen, aparte pakketten voor meer- en hoogbegaafde leerlingen en teacher-free materialen, onder andere in de vorm van software, die het mogelijk maken om de leerinhouden af te stemmen op de onderwijsbehoeften van zowel zwakkere als meer begaafde leerlingen.
De school met
een substantieel aantal leerlingen met een leerlingengewicht biedt leerinhouden
aan bij Nederlandse taal die passen bij de onderwijsbehoeften van leerlingen
met een taalachterstand.
De school zet voor leerlingen met een taalachterstand een aanbod in dat gericht is op het vergroten van de woordenschat en/of een NT-2 aanbod dat past bij de specifieke taalbehoeften van deze leerlingen. Op scholen met een substantieel deel (gedacht moet worden aan 20% of meer) niet- Nederlandstalige of taalzwakke leerlingen wordt een methode voor Nederlandse taal gebruikt waarin een grote plaats is ingeruimd voor woordenschatverrijking. Daarnaast besteedt de school aandacht aan de taalontwikkeling binnen de overige vakken en zijn ook doelen voor
opbrengsten vastgelegd.
De school heeft een aanbod gericht op bevordering van sociale integratie en burgerschap, met inbegrip van het overdragen van kennis over en kennismaking met de diversiteit in de samenleving. De WPO (artikel 8, derde lid) bepaalt dat het onderwijs mede gericht is op de bevordering van actief burgerschap en sociale integratie, en dat leerlingen kennis hebben van en kennismaken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdgenoten. Het betreft een algemene opdracht, die door de school wordt ingevuld.
Ook hier zijn de opbrengsten van het onderwijs belangrijk. Zo lang goede criteria voor het vaststellen daarvan ontbreken, beoordeelt de inspectie het aanbod van de school en de manier waarop de school het resultaat daarvan evalueert.
Deze beoordeling omvat verschillende elementen. De inspectie stelt vast of scholen voldoen aan de verplichting om in schoolplan en schoolgids de wijze te verantwoorden waarop de school aan deze opdracht invulling geeft. Vervolgens staat centraal of het aanbod van de school kan gelden
als invulling van de opdracht om bij te dragen aan het aanbrengen van de competenties van leerlingen die actief burgerschap en sociale integratie bevorderen, er mede op gericht is dat leerlingen kennis hebben van en kennismaken met verschillende achtergronden en culturen van
leeftijdgenoten, en er mede van uitgaat dat leerlingen opgroeien in een pluriforme samenleving. Tevens dient het aanbod invulling te geven aan de in dit verband relevante kerndoelen.
TIJD
De leraren
maken efficiënt gebruik van de geplande onderwijstijd.
Het efficiënte gebruik van de onderwijstijd blijkt uit drie elementen:
• Leraren zien toe op de naleving van de schoolregels op dit gebied door de leerlingen, bijvoorbeeld door leerlingen en/of hun ouders/verzorgers die te laat komen hierop aan te spreken;
• Daarnaast hebben leraren de onderwijstijd evenwichtig verdeeld over de verschillende leer- en vormingsgebieden, zodat zowel de wettelijk verplichte kerndoelen als de eigen keuzes van de school voldoende aandacht krijgen;
• De gegeven lessen geven blijk van een goed en efficiënt klassenmanagement, waarbij binnen de onderwijstijd ook aandacht wordt besteed aan het doel van de activiteiten, er weinig tijd verloren
gaat aan organisatorische aspecten, er nauwelijks tijd verloren gaat door ordeverstoringen en leerlingen niet onnodig lang hoeven te wachten op instructie en/of het kunnen uitvoeren van opdrachten.
De school
stemt de hoeveelheid tijd voor leren en onderwijzen bij Nederlandse taal en
rekenen en wiskunde af op de onderwijsbehoeften van leerlingen.
Indien de resultaten van toetsen op tussenmomenten een (grote) uitval van leerlingen laten zien (> half jaar achterstand), breidt de school de onderwijstijd voor Nederlandse taal en rekenen en wiskunde aantoonbaar uit. Als leerlingen erg hoog scoren, past de school de onderwijstijd voor
deze leerlingen aan. Dit blijkt onder meer uit het volgende. In reguliere lessen en/of momenten van zelfstandig werken vindt differentiatie in onderwijstijd plaats afhankelijk van de onderwijsbehoeften van groepjes en/of individuele leerlingen, waar nodig aan de hand van handelingsplannen. Daarnaast kan de onderwijstijd voor bepaalde leerlingen worden vergroot door het geven van huiswerk of gerichte thuisopdrachten als onderdeel van handelingsplanning. Op scholen met veel leerlingen uit achterstandscategorieën kan de onderwijstijd uitgebreid worden in het kader van een verlengde schooldag.
PEDAGOGISCH
HANDELEN VAN LERAREN
De leraren
zorgen ervoor dat leerlingen op een respectvolle manier met elkaar omgaan.
De leraren zorgen ervoor dat de leerlingen elkaar accepteren zoals ze zijn (elk met zijn eigen achtergrond, uiterlijk en capaciteiten) en met elkaar omgaan volgens algemeen aanvaarde normen. Zij houden daarbij rekening met (culturele) verschillen en eigenaardigheden en laten blijken niet te tolereren dat leerlingen worden uitgelachen, geïntimideerd of gediscrimineerd. Voorts stimuleren leraren dat leerlingen samenwerken, naar elkaar luisteren, zorg hebben voor elkaar en solidariteit laten zien. Zij stimuleren leerlingen aandacht te besteden aan belangrijke gebeurtenissen in elkaars leven. Leraren begeleiden leerlingen bij het zelf oplossen van ruzies of misverstanden. Zij treden onmiddellijk en adequaat op bij concurrentie- of pestgedrag en bij verbaal en non-verbaal geweld.
Leraren zorgen er voorts voor dat de voorwaarden voor een respectvolle omgang tussen leerlingen onderling aanwezig zijn: zij zorgen voor een ontspannen sfeer, stimuleren het zelfvertrouwen van leerlingen en tonen ook zelf in gedrag en taalgebruik respect voor de leerlingen. Deze indicator betreft de situatie in de klas. Bij schoolklimaat komt de
omgang buiten de lesactiviteiten aan de orde.
DIDACTISCH
HANDELEN VAN LERAREN
De leraren
realiseren een taakgerichte werksfeer.
Om een taakgerichte werksfeer te realiseren zorgen leraren voor een goede structuur in de onderwijsactiviteiten, zorgen zij voor een ordelijk verloop van het onderwijsleerproces, zorgen zij voor een doelmatig klassenmanagement en maken zij de leerlingen duidelijk in verschillende onderwijsleersituaties welke leerhouding (luisterend, actief) van hen wordt verwacht. Zodoende heerst er rust en orde waarin goed geluisterd en geconcentreerd gewerkt kan worden.
De leraren
leggen duidelijk uit.
Een duidelijke uitleg is doelmatig en beknopt. Ze bevat een terugblik op eerdere lessen, plaatst de leerstof in een betekenisvolle context, actualiseert voorkennis, verloopt in kleine stappen en bevat voldoende herhaling. De leraren vatten de uitleg regelmatig samen en bieden de leerlingen de gelegenheid vragen te stellen.
De leraren
geven expliciet onderwijs in strategieën voor denken en leren.
Het gebruik van denk- en leerstrategieën neemt tijdens de onderwijsactiviteiten een herkenbare plaats in. In interactie met de leerlingen stelt de leraar oplossingsstrategieën of manieren van aanpak aan de orde, vergelijkt en structureert deze en bevordert het bewust toepassen daarvan in andere situaties. Voorts stimuleert de leraar het hanteren van controle-activiteiten door leerlingen, zorgt hij voor interactieve instructie en werkvormen, laat hij de leerlingen hardop denken en leert hun denkstrategieën aan.
AFSTEMMING OP
DE ONDERWIJSBEHOEFTEN VAN LEERLINGEN
De leraren
volgen de vorderingen van hun leerlingen systematisch.
De leraren bepalen regelmatig de vorderingen en ontwikkeling (waaronder de sociaal-emotionele) van de leerlingen met de hun daartoe ter beschikking staande middelen, zoals: observatie-instrumenten, methodegebonden toetsen, proefwerken en dictees, alsmede met
methode-onafhankelijke toetsen. Zij administreren de resultaten op groepsniveau op overzichtelijke wijze.
De leraren
stemmen de instructie en verwerking af op de verschillen in ontwikkeling tussen
de leerlingen.
Leraren differentiëren de onderwijsactiviteiten voor leerlingen die dat nodig hebben. Zij richten zich expliciet tot zwakkere of juist goede leerlingen, geven hen vaker beurten en extra voorbeelden, bieden aparte voor-, her- of neveninstructie aan. Leerlingen voor wie de instructie niet is bedoeld zetten zij aan het werk.
Behalve bij de instructie is ook bij de verwerking waar nodig sprake van tempo- of inhoudelijke differentiatie: begaafde leerlingen krijgen meer en andere verwerkingsopdrachten dan zwakkere leerlingen. De opdrachten sluiten aantoonbaar aan bij de ontwikkelingsniveaus van de leerlingen. Ook kan de leerlingen eigen keuzemogelijkheden worden geboden. In het kader van aanvullende hulp (bijvoorbeeld met een handelingsplan) bieden zij geplande extra instructie en inoefenen aan.
ACTIEVE EN
ZELFSTANDIGE ROL VAN LEERLINGEN
De leerlingen
zijn actief betrokken bij de onderwijsactiviteiten.
De betrokkenheid van de leerlingen kan onder meer blijken uit het feit dat leerlingen actief luisteren en opletten tijdens de instructie; er is een goede individuele betrokkenheid. Ook is het een positieve indicatie als leerlingen zich geïnteresseerd tonen en geconcentreerd en taakgericht bezig zijn met hun werk. Op al deze punten tonen leerlingen zich ‘actieve leerders’.
De leerlingen
hebben verantwoordelijkheid voor de organisatie van hun eigen leerproces die
past bij hun ontwikkelingsniveau.
In de groepen is sprake van vormen van zelfverantwoordelijk leren door de leerlingen. Afhankelijk van het ontwikkelingsniveau van de leerlingen wordt binnen het onderwijsleerproces structureel aandacht besteed aan achtereenvolgens de ontwikkeling van zelfstandig werken, van zelfstandig leren en van eigen verantwoordelijkheid door leerlingen. De leerlingen worden daarbij begeleid door de leraar en werken met leermiddelen die zelfstandig leren en werken mogelijk maken. Leerlingen kiezen zelf taken en activiteiten, plannen zelf activiteiten en evalueren zelf het effect van de activiteiten.
SCHOOLKLIMAAT
De
ouders/verzorgers tonen zich betrokken bij de school door de activiteiten die
de school daartoe onderneemt.
De ouders/verzorgers zijn betrokken bij de school doordat ze gebruik maken van de mogelijkheden zich breed te laten informeren over de gang van zaken op school. Dit blijkt uit het lezen van schoolgids en nieuwsbrieven en door de opkomst op georganiseerde ouderavonden.
Voorts participeren veel ouders/verzorgers in diverse schoolactiviteiten.
De school kan laten zien welke activiteiten zij onderneemt om ouders/verzorgers bij de school te betrekken en wat daarvan het resultaat is. Negatieve betrokkenheid (conflicten, partijvorming) komt nauwelijks voor. Bij deze indicator komt aan de orde hoe de activiteiten passen bij de
doelen die de school nastreeft met de ouderbetrokkenheid. Ook de afstemming van de activiteiten van de school op de kenmerken en behoeften van de ouders/verzorgers wordt in de beschouwing betrokken.
De leerlingen
en het personeel voelen zich aantoonbaar veilig op school.
Personeel en leerlingen ervaren een gevoel van sociale en fysieke veiligheid in en op het schoolterrein. Er komen weinig bedreigingen, geweld en intimidaties voor en er gebeuren weinig ongelukken. Dit blijkt ondermeer uit de incidentenregistratie die de school hanteert. Personeel en leerlingen voelen zich ook veilig genoeg om kritische opmerkingen over de school te
maken jegens de directie en jegens de inspectie.
Omdat een gevoel van veiligheid/onveiligheid in relatie moet worden gebracht met het veiligheidsbeleid dat de school voert, is hiervoor een indicator opgenomen bij het onderdeel Kwaliteitszorg.
ZORG EN
BEGELEIDING, INCLUSIEF TOETSINSTRUMENTEN
De school
gebruikt een samenhangend systeem van instrumenten en procedures voor het
volgen van de prestaties en de ontwikkeling van de leerlingen.
De leer- en ontwikkelingsprogressie van leerlingen wordt gewaardeerd door een pakket van instrumenten, dat passend is bij de kenmerken van de leerlingenpopulatie. Het gaat dan om alle gestructureerde observaties, methodegebonden en landelijk genormeerde, valide en betrouwbare
toetsen ten minste op het gebied van de Nederlandse taal en rekenen en wiskunde. Zowel in de kleuterbouw als de jaren erna. Over het gebruik van deze instrumenten en de interpretatie van de verkregen gegevens zijn op teamniveau afspraken gemaakt.
Op basis van
een analyse van de verzamelde gegevens, bepaalt de school de aard van de zorg
voor de zorgleerlingen.
De verzamelde gegevens over het actuele leer- en ontwikkelingsproces van de leerling worden geanalyseerd. Een leerling is een zorgleerling indien sprake is van een leerachterstand van een half jaar of meer of van een indicatie van de PCL. Deze analyse leidt tot een onderbouwde planning van het (ortho-)pedagogisch, didactisch (en/of therapeutisch) handelen (vormen van handelingsplanning) die gericht zijn op het wegnemen van geconstateerde belemmeringen en/of het op gang brengen van het bij de leerling passende leer- en ontwikkelingsproces.
De school
voert de zorg planmatig uit.
De teamleden en betrokken functionarissen voeren de afspraken uit die in de handelingsplanning gemaakt zijn. Uit de praktijk van de lessen en uit het leerlingdossier blijkt dat consequent wordt gewerkt aan de uitvoering van de handelingsplanning.
De school gaat
de effecten van de zorg na.
Binnen de systematiek van de groeps/leerlingbesprekingen wordt nagegaan of de doelen uit de handelingsplanning gerealiseerd zijn en of het hulptraject adequaat was. Deze evaluatie leidt tot keuzes voor het vervolgtraject. Tevens wordt nagegaan of de evaluatie consequenties heeft voor het eindperspectief van de leerling zoals dat door ouders/verzorgers, leerling en school wordt gezien.
OPBRENGSTEN;
RESULTATEN VAN LEERLINGEN EN HUN VOORTGANG IN DE ONTWIKKELING
De resultaten
van de leerlingen aan het eind van de schoolperiode liggen ten
minste op het niveau dat op grond van de kenmerken van de leerlingenpopulatie
mag worden verwacht.
De school verantwoordt zich over de opbrengsten van haar onderwijs. Dit kan ondermeer doordat de inspectie voor het beoordelen van de resultaten van de leerlingen aan het eind van de schoolperiode gebruik kan maken van de resultaten die behaald zijn op genormeerde methodeonafhankelijke toetsen.
Als uitgangspunt voor de waardering geldt, dat de inspectie indien mogelijk rekening houdt met significante verschillen in samenstelling van de leerlingenpopulatie van de scholen.
De sociale
vaardigheden van de leerlingen liggen op een niveau dat mag worden verwacht.
Ook bij het bepalen van de opbrengsten in termen van vaardigheden gaat het de inspectie nadrukkelijk om resultaten van het onderwijs. Onder de sociale vaardigheden vallen het zelfbeeld, het kunnen samenwerken, de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van leerlingen. Er zijn nog weinig evaluatie-instrumenten en (landelijk) genormeerde toetsen voor het ‘meten’ van sociale vaardigheden. Daar waar scholen het niveau van de sociale vaardigheden van de leerlingen om die reden niet kunnen aantonen, beschrijft en beoordeelt de inspectie vooralsnog het aanbod dat de school op dit gebied heeft.
De resultaten
van de leerlingen voor Nederlandse taal en voor rekenen en wiskunde tijdens de
schoolperiode liggen ten minste op het niveau dat op grond
van de kenmerken van de leerlingenpopulatie mag worden verwacht.
Scholen verschillen in beschikbare gegevens over de vorderingen van leerlingen tijdens de schoolperiode. Als uitgangspunt voor de waardering geldt, dat de inspectie indien mogelijk rekening houdt met significante verschillen in samenstelling van de leerlingenpopulatie van de scholen.
Om als inspectie de resultaten tijdens de schoolperiode betrouwbaar te kunnen waarderen moet de school gebruik maken van genormeerde, methodeonafhankelijke toetsen.
Leerlingen met
specifieke onderwijsbehoeften ontwikkelen zich naar hun mogelijkheden.
Weer Samen Naar School (WSNS) en de Leerling gebonden financiering (LGF) veronderstellen dat reguliere basisscholen voorzieningen treffen om leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften passend onderwijs te kunnen bieden. Het gaat hierbij om leerlingen die zich ontwikkelen conform het ontwikkelingsperspectief dat voor hen is opgesteld en ook op hen van toepassing is. Voor de 'rugzakleerling' betekent dat, dat dit is vastgelegd in het wettelijk verplichte handelingsplan en voor de overige leerlingen wordt dit verantwoord in gedocumenteerde handelingsplanning.
Tevens kan worden vastgesteld voor leerlingen die - beredeneerd – niet deelnemen aan een eindtoets van het basisonderwijs of de school opbrengsten heeft gerealiseerd die passen bij de mogelijkheden van deze leerlingen.
De leerlingen
doorlopen in beginsel de school binnen de verwachte periode van 8 jaar.
De WPO gaat ervan
uit dat ‘leerlingen in beginsel binnen een tijdvak van 8 aaneensluitende jaren
het primair onderwijs doorlopen’ (art. 8, lid 7, onder b WPO). Daarom mag
worden verwacht dat het percentage zittenblijvers in de leerjaren 3 t/m
Aanvullend hierop wordt rekening gehouden met het aantal leerlingen, dat in de leerjaren 1 en 2 een verlengde kleuterperiode krijgt. Twee zaken zijn hierbij van belang:
• Het beleid van de school bij de overgang van leerjaar 1 naar leerjaar 2 en van leerjaar 2 naar leerjaar 3;
• Het beleid van de school ten aanzien van doorstroming vanuit leerjaar 8.
Van scholen mag worden verwacht dat zij argumenten hebben om leerlingen in de leerjaren 1 en 2 een verlengde kleuterperiode te geven.
De school
heeft inzicht in de verschillen in onderwijsbehoeften van haar leerlingenpopulatie.
De school geeft er blijk van kennis te hebben van de kenmerken van haar schoolbevolking. Zij kent de onderwijsbehoeften van de doelgroep en zij verbindt daaraan consequenties voor de gewenste inrichting van het onderwijs.
De school
evalueert jaarlijks systematisch de kwaliteit van haar opbrengsten.
De school meet door middel van landelijk genormeerde toetsen de tussentijdse resultaten voor Nederlandse taal en rekenen en wiskunde. Ze meet de resultaten aan het eind van de schoolperiode bij voorkeur door middel van een landelijk genormeerde eindtoets. Indien de school geen landelijk genormeerde eindtoets gebruikt, meet zij minimaal de resultaten voor Nederlandse taal en rekenen en wiskunde op basis van een leerlingvolgsysteem. De school vergelijkt de opbrengsten met het gemiddelde van scholen met een vergelijkbare schoolbevolking en met haar eigen doelstellingen hieromtrent. Zij trekt – zo mogelijk mede op basis van trendanalyses - daaruit consequenties in het kader van de schoolontwikkeling en legt de uitkomsten daarvan vast. Het systematische karakter van de evaluatie blijkt uit de regelmaat, de duidelijke procedures, instrumenten en criteria.
Het is positief, maar niet per se vereist voor een voldoende, als de school haar analyse uitbreidt met andere leergebieden of vaardigheden en/of met het intern rendement.
De school
evalueert regelmatig het leren en onderwijzen.
De school evalueert op een betrouwbare wijze of het leren en onderwijzen voldoet aan de doelen die zij in het schoolplan en/of andere schooldocumenten heeft vastgelegd. Wat betreft die doelen kan de school verwijzen naar wettelijke eisen en zelf gekozen onderwijsleerpakketten of methodes, didactische en klassenmanagement-modellen en instrumenten voor zelfevaluatie, die naar hun aard doelstellingen bevatten.
Een evaluatie omvat het meten, waarderen en analyseren in het kader van de kwaliteitsontwikkeling van de school. Vereist is dat een school haar leren en onderwijzen met regelmaat evalueert, dat wil zeggen dat binnen vier jaar het leren en onderwijzen (nagenoeg) volledig is geëvalueerd. Ook andere belanghebbenden dan directie en team, te denken valt aan ouders/verzorgers en leerlingen, worden betrokken. De school trekt conclusies uit de (zelf)evaluatie t.b.v. borging en/of verbetering.
De school
werkt planmatig aan verbeteractiviteiten.
De school werkt op grond van de evaluaties beargumenteerd aan verbeteractiviteiten. De doelen ervan zijn meetbaar en concreet genoeg uitgewerkt.
Met “meetbaar” wordt hier bedoeld dat de verbeterdoelen zijn vertaald in termen van waarneembare effecten. Met “concreet” wordt bedoeld dat de beoogde verbeteringen zijn uitgewerkt (in een plan van aanpak, werkplan of stappenplan). Vooraf wordt aangegeven waarom en op welke wijze de school aan de verbeteractiviteiten wil gaan werken, wie waarvoor verantwoordelijk is, wie de uitvoering op zich nemen en op welke wijze de resultaten worden vastgesteld en geëvalueerd. Daarnaast blijkt uit de rapportages en gegeven informatie dat de school feitelijk een aantal verbeteractiviteiten heeft uitgevoerd of daarmee nog bezig is. Tot slot bepaalt en waardeert de school de effecten van verbeteringen.
De school
borgt de kwaliteit van het leren en onderwijzen.
De school heeft de afspraken gericht op het behouden van kwaliteit op een concrete en controleerbare manier vastgelegd en gaat systematisch na of betrokkenen nog overeenkomstig de afspraken handelen. Dit actief vasthouden van het bereikte heeft in ieder geval betrekking op afgesloten verbeteractiviteiten.
De school kan ‘het borgen’ zichtbaar maken door aan te geven dat zij de betreffende procedures en afspraken heeft beschreven én dat een leidinggevende regelmatig de gang van zaken toetst aan de gemaakte afspraken. Bij “leren en onderwijzen” kan het gaan om alle onderdelen van het onderwijsleerproces, zoals het didactisch en pedagogisch handelen van leraren, de begeleiding en de zorg, alsmede het schoolklimaat, het leerstofaanbod en de onderwijstijd. De uitkomsten van de
controleactiviteiten van de schoolleiding worden in het team besproken.
De school
rapporteert aan belanghebbenden inzichtelijk over de gerealiseerde kwaliteit
van onderwijs en leren.
De school informeert de verschillende belanghebbenden (ouders/verzorgers, leerlingen, bevoegd gezag en subsidiegever) over de kwaliteit van haar onderwijs, alsmede over de effecten van de
verbeteractiviteiten. Voor een voldoende op deze indicator is in ieder geval de verantwoording naar de ouders/verzorgers op orde. De informatie moet transparant, actueel en inzichtelijk zijn, alsmede afgestemd op de doelgroep. De informatie dient één of meer aspecten van “onderwijs en
leren” te betreffen, waarbij van de school méér wordt verwacht dan het voldoen aan de minimale eisen die hieromtrent aan de schoolgids worden gesteld.
Een schriftelijke component (bijv. jaarverslag of zelfevaluatie, informatieverstrekking via een nieuwsbrief, een uitgebreide bijlage in de schoolgids, etc), kan mogelijk worden gecombineerd met een toelichting op een ouderavond.
De school
waarborgt de sociale veiligheid voor leerlingen en personeel.
Van scholen wordt verwacht dat zij een actief beleid voeren op het gebied van de sociale veiligheid voor leerlingen en personeel. Indicatief daarvoor is in de eerste plaats dat de school op de hoogte is van de feitelijke situatie. Dit houdt in dat de school inzicht heeft in de beleving van de sociale veiligheid door leerlingen en personeel en in incidenten die zich op het gebied van de sociale veiligheid voordoen. In de tweede plaats mag van de school worden verwacht dat zij aan preventie doet. Dit houdt in dat de school een uitgewerkt veiligheidsbeleid heeft, gericht op preventie van incidenten, dat zij gedragsregels handhaaft, dat zij in het onderwijsaanbod gericht aandacht besteedt aan aspecten van sociale veiligheid en dat zij op het gebied van sociale veiligheid structureel samenwerkt met relevante ketenpartners. In de derde plaats moet de school incidenten adequaat kunnen aanpakken. Dit houdt in dat zij een uitgewerkt veiligheidsbeleid heeft, gericht op het optreden na incidenten en dat zij zorgt op de korte en langere termijn voor begeleiding van slachtoffers van incidenten.